Een breekbare identiteit
Als het in Tilburg over architectuur en planning gaat, komt altijd burgemeester Becht de hoek om. De sloper. Veel Tilburgse gebouwen met enige historie heeft hij met de zijnen doen verdwijnen in de jaren zestig. Zijn sloopwerkzaamheden hebben als onbetwist hoogtepunt het oude stadhuis aan de schouwburgring. Dat raadhuis, met echte raadhuistrap aan de voorzijde, stond daar van 1849 tot in 1971. Een statig en traditioneel gebouw. Het was niet meer nodig, door de oplevering van het nieuwe stadskantoor 1, naast het witte paleis-raadhuis aan de andere kant van de schouwburgring.
Dat dit oude stadhuis nog niet vergeten is, zegt veel. Het is over enkele jaren al vijftig jaar weg, toch blijft het spoken in het debat over de architectuur in de stad. Een stuk geschiedenis dat onlosmakelijk verbonden zal blijven met de stad. Het mooie van geschiedenis is dat je die niet los kan zien van het heden en de toekomst. Als samenleving en als stad zul je dus continue de vraag moeten stellen wat de historie ons geleerd heeft en blijft leren.
Als vanuit diverse aan elkaar gegroeide dorpen en buurten heeft Tilburg natuurlijk al een bijzondere ontstaansgeschiedenis, tegenover bijvoorbeeld andere Brabantse steden. Een identiteit heeft Tilburg volgens velen niet. Alleen mensen die er wonen of gewoond hebben weten wat voor een fijne stad het is. Een ander loopt al snel voorbij vanwege desinteresse of onwetendheid.
Tilburg verandert continue. Dat is goed, want een stad moet voorwaarts en met de tijd mee. Het is alleen de vraag hoe die verandering plaats moet vinden. Veranderingen zoals die in de jaren zestig plaats hebben gehad zijn in de ogen van veel inwoners niet altijd de goede gebleken. Als je deze verandering echter vanuit een stedenbouwkundig perspectief beschouwt is Tilburg ineens een erg interessante stad. Doordat zoveel van de stad in de naoorlogse jaren van gezicht is veranderd, kan de stad daarin wellicht in identiteit ontdekken. De kattenrug van Bakema, talloze bouwwerken van Jos Bedaux, luchtige en groene uitbreidingswijken in west en noord maakten van Tilburg een stad met frisse moed naar de toekomst. De universiteit is een architectonische publiekstrekker van jewelste, naast het oude gebouw van de kunstacademie van Hugh Maaskant, de schitterende schouwburg en het bijzondere station van Van der Gaast.
Het punt met deze monumenten van de wederopbouw is dat ze niet altijd even gemakkelijk te begrijpen zijn. Voor de leek zijn het al snel kolossen van beton, zonder enige gezelligheid. Ze zijn niet ‘leuk’. Een idyllisch boerderijtje of een scheefgezakt grachtenpand is eenvoudigweg makkelijker te snappen. En dat is het punt, je kunt niemand deze blindheid aanrekenen. Misschien wel het grootste voorbeeld van dit probleem is stadskantoor 1. De zwarte doos, een naam die zowel positief als negatief opgevat kan worden, is een fantastisch staaltje modernistisch bouwen. Het gladde zwarte gebouw heeft een substantieel formaat, maar valt desondanks niet echt op. Door de luchtige plint en de spiegelende zwarte gevelbekleding is het een subtiel gebouw dat tegenover het wat opzichtige paleis-raadhuis de nuance opzoekt. Tijdloos en helder is het.
De raad kiest voor een plan waarin het pand zijn oorspronkelijkheid verliest en wordt tot een samenraapsel van opportune ideeën. Weg helderheid. Weg tijdloosheid. Niet te vergeten worden het groen, verblijfsruimten en zichtlijnen rondom het pand gemarginaliseerd en inspiratieloos. Het is te hopen dat onze bestuurders de rode draad van Tilburg blijven volgen en ervoor zorgen de fouten uit het verleden niet herhaald worden. Iedere veertig of vijftig jaar alle relieken van eergisteren weghalen zonder ze de kans te geven een plek in de geschiednis te verdienen is een werkwijze die als kortzichtig bestempeld zou kunnen worden. Op die manier iedere keer opnieuw beginnen klinkt als een goed idee, maar is het allerminst.
Als deze plannen doorgaan kiest de stad er weer voor om een voorzichtig en breekbaar opgebouwde identiteit af te breken ten faveure van de waan van de dag.
Het is twee voor twaalf, maar nog geen twaalf uur.
Als het in Tilburg over architectuur en planning gaat, komt altijd burgemeester Becht de hoek om. De sloper. Veel Tilburgse gebouwen met enige historie heeft hij met de zijnen doen verdwijnen in de jaren zestig. Zijn sloopwerkzaamheden hebben als onbetwist hoogtepunt het oude stadhuis aan de schouwburgring. Dat raadhuis, met echte raadhuistrap aan de voorzijde, stond daar van 1849 tot in 1971. Een statig en traditioneel gebouw. Het was niet meer nodig, door de oplevering van het nieuwe stadskantoor 1, naast het witte paleis-raadhuis aan de andere kant van de schouwburgring.
Dat dit oude stadhuis nog niet vergeten is, zegt veel. Het is over enkele jaren al vijftig jaar weg, toch blijft het spoken in het debat over de architectuur in de stad. Een stuk geschiedenis dat onlosmakelijk verbonden zal blijven met de stad. Het mooie van geschiedenis is dat je die niet los kan zien van het heden en de toekomst. Als samenleving en als stad zul je dus continue de vraag moeten stellen wat de historie ons geleerd heeft en blijft leren.
Als vanuit diverse aan elkaar gegroeide dorpen en buurten heeft Tilburg natuurlijk al een bijzondere ontstaansgeschiedenis, tegenover bijvoorbeeld andere Brabantse steden. Een identiteit heeft Tilburg volgens velen niet. Alleen mensen die er wonen of gewoond hebben weten wat voor een fijne stad het is. Een ander loopt al snel voorbij vanwege desinteresse of onwetendheid.
Tilburg verandert continue. Dat is goed, want een stad moet voorwaarts en met de tijd mee. Het is alleen de vraag hoe die verandering plaats moet vinden. Veranderingen zoals die in de jaren zestig plaats hebben gehad zijn in de ogen van veel inwoners niet altijd de goede gebleken. Als je deze verandering echter vanuit een stedenbouwkundig perspectief beschouwt is Tilburg ineens een erg interessante stad. Doordat zoveel van de stad in de naoorlogse jaren van gezicht is veranderd, kan de stad daarin wellicht in identiteit ontdekken. De kattenrug van Bakema, talloze bouwwerken van Jos Bedaux, luchtige en groene uitbreidingswijken in west en noord maakten van Tilburg een stad met frisse moed naar de toekomst. De universiteit is een architectonische publiekstrekker van jewelste, naast het oude gebouw van de kunstacademie van Hugh Maaskant, de schitterende schouwburg en het bijzondere station van Van der Gaast.
Het punt met deze monumenten van de wederopbouw is dat ze niet altijd even gemakkelijk te begrijpen zijn. Voor de leek zijn het al snel kolossen van beton, zonder enige gezelligheid. Ze zijn niet ‘leuk’. Een idyllisch boerderijtje of een scheefgezakt grachtenpand is eenvoudigweg makkelijker te snappen. En dat is het punt, je kunt niemand deze blindheid aanrekenen. Misschien wel het grootste voorbeeld van dit probleem is stadskantoor 1. De zwarte doos, een naam die zowel positief als negatief opgevat kan worden, is een fantastisch staaltje modernistisch bouwen. Het gladde zwarte gebouw heeft een substantieel formaat, maar valt desondanks niet echt op. Door de luchtige plint en de spiegelende zwarte gevelbekleding is het een subtiel gebouw dat tegenover het wat opzichtige paleis-raadhuis de nuance opzoekt. Tijdloos en helder is het.
De raad kiest voor een plan waarin het pand zijn oorspronkelijkheid verliest en wordt tot een samenraapsel van opportune ideeën. Weg helderheid. Weg tijdloosheid. Niet te vergeten worden het groen, verblijfsruimten en zichtlijnen rondom het pand gemarginaliseerd en inspiratieloos. Het is te hopen dat onze bestuurders de rode draad van Tilburg blijven volgen en ervoor zorgen de fouten uit het verleden niet herhaald worden. Iedere veertig of vijftig jaar alle relieken van eergisteren weghalen zonder ze de kans te geven een plek in de geschiednis te verdienen is een werkwijze die als kortzichtig bestempeld zou kunnen worden. Op die manier iedere keer opnieuw beginnen klinkt als een goed idee, maar is het allerminst.
Als deze plannen doorgaan kiest de stad er weer voor om een voorzichtig en breekbaar opgebouwde identiteit af te breken ten faveure van de waan van de dag.
Het is twee voor twaalf, maar nog geen twaalf uur.