Paarden van steen staren me aan als ik onder een blauwe lucht op een oud huisje af loop. De paarden zijn wit en het zijn dus schimmels. Zelf zal ze dat waarschijnlijk niet veel uitmaken, ze hebben andere dingen aan hun hoofd. Afbladderende verf, bijvoorbeeld.
Het huisje dat ik benader is een oud boerderijtje, zo oud dat het lijkt alsof de stenen binnenkort zullen besluiten om van elkaar af te vallen. Het voegwerk is verleden tijd en de kozijnen zijn verveloos. Onkruid klimt overal langs de muren. Toch moet er iemand wonen, want er lopen kippen op het erf en een ezel steekt nieuwsgierig zijn kop boven een heggetje uit. Ook zie ik in mijn ooghoek een tractor staan in een garage, of iets wat daarvoor door moet gaan. Meer dan een toevallige hoop stenen en hout is het niet.
De deur van het huisje staat open. Als ik naar binnen kijk moeten mijn ogen eerst een paar seconden wennen aan het donker. Dan zie ik een kamer met daarin een tafel en in het midden een houten stoel. Op die houten stoel zit een man met zijn rug naar me toe. Hij hoort me niet. Af en toe kringelt een wolkje rook vanachter zijn hoofd vandaan. Het wolkje gaat dan op in de donkerte. Ik roep hallo en of ik binnen mag komen. Een antwoord volgt vrijwel meteen. Ik mag binnen en ik mag ook nog een kop koffie als ik dat wil. Hij zit nog steeds met zijn rug naar me toe als ik door de deuropening stap. Ik moet bukken en dat zegt iets over de bescheiden hoogte van de deur. De man op de stoel is oud, ik schat een jaar of tachtig. Overal hangen foto’s en schilderijen van paarden aan de muren. Grote, kleine, pony’s en kloeke werkpaarden. Het is een flinke sortering. Tussen die paarden hangt ook zijn vrouw in een lijstje. In het echt is ze al twintig jaar dood.
Van haar was het boerderijtje oorspronkelijk. Al zesenvijftig jaar woont de oude man er. Met veel plezier, ook nu hij alleen is. Hij heeft twee benen, maar een daarvan is gemaakt van hout. Zijn levensvreugde haalt hij uit het verzorgen van zijn dieren. Het zijn er best veel. Kippen, varkens, paarden en sinds kort die nieuwsgierige ezel. Vaak gaat hij overdag naar vrienden in de dorpen verderop. Die hebben ook alle tijd. Dat doet hij altijd per tractor, want een auto heeft hij niet. Nergens voor nodig. Die tractor gaat niet zo snel, dat geeft hij toe. Het deert hem helemaal niet, hij heeft toch alle tijd van de wereld. Want hij wordt, zo zegt hij, honderdtwintig jaar oud. Hij zegt het met zekerheid. Ik hoop maar dat zijn huisje het ook nog zo lang uithoudt.
Het huisje dat ik benader is een oud boerderijtje, zo oud dat het lijkt alsof de stenen binnenkort zullen besluiten om van elkaar af te vallen. Het voegwerk is verleden tijd en de kozijnen zijn verveloos. Onkruid klimt overal langs de muren. Toch moet er iemand wonen, want er lopen kippen op het erf en een ezel steekt nieuwsgierig zijn kop boven een heggetje uit. Ook zie ik in mijn ooghoek een tractor staan in een garage, of iets wat daarvoor door moet gaan. Meer dan een toevallige hoop stenen en hout is het niet.
De deur van het huisje staat open. Als ik naar binnen kijk moeten mijn ogen eerst een paar seconden wennen aan het donker. Dan zie ik een kamer met daarin een tafel en in het midden een houten stoel. Op die houten stoel zit een man met zijn rug naar me toe. Hij hoort me niet. Af en toe kringelt een wolkje rook vanachter zijn hoofd vandaan. Het wolkje gaat dan op in de donkerte. Ik roep hallo en of ik binnen mag komen. Een antwoord volgt vrijwel meteen. Ik mag binnen en ik mag ook nog een kop koffie als ik dat wil. Hij zit nog steeds met zijn rug naar me toe als ik door de deuropening stap. Ik moet bukken en dat zegt iets over de bescheiden hoogte van de deur. De man op de stoel is oud, ik schat een jaar of tachtig. Overal hangen foto’s en schilderijen van paarden aan de muren. Grote, kleine, pony’s en kloeke werkpaarden. Het is een flinke sortering. Tussen die paarden hangt ook zijn vrouw in een lijstje. In het echt is ze al twintig jaar dood.
Van haar was het boerderijtje oorspronkelijk. Al zesenvijftig jaar woont de oude man er. Met veel plezier, ook nu hij alleen is. Hij heeft twee benen, maar een daarvan is gemaakt van hout. Zijn levensvreugde haalt hij uit het verzorgen van zijn dieren. Het zijn er best veel. Kippen, varkens, paarden en sinds kort die nieuwsgierige ezel. Vaak gaat hij overdag naar vrienden in de dorpen verderop. Die hebben ook alle tijd. Dat doet hij altijd per tractor, want een auto heeft hij niet. Nergens voor nodig. Die tractor gaat niet zo snel, dat geeft hij toe. Het deert hem helemaal niet, hij heeft toch alle tijd van de wereld. Want hij wordt, zo zegt hij, honderdtwintig jaar oud. Hij zegt het met zekerheid. Ik hoop maar dat zijn huisje het ook nog zo lang uithoudt.